In de nacht worden we wakker van een geur die niet de onze
is, niet de zijne, niet die van de zomer hoewel we

eerst nog aan seringen denken en hoe de takken zwaar bogen
met de witte en paarse trossen, hoe mijn mamma

met een scherp mesje sneed en ze in haar schort liet vallen en
op het aanrecht het ongedierte eruit liet lopen,

de gootsteen in. Het is niet het nog smeulende vuur in de tuin
hieronder, de resten vlees van een oververhitte

buurman en zijn viering van iets dat vlaggetjes nodig heeft en
veel bier, niet de knoflooklucht die lijkt op het gas

dat de buurvrouw misschien nog aan heeft staan, verward als
ze is, ik speur rond en zet nog een raam open en

ontdek pas de volgende morgen de nieuwe sandaaltjes in de
kast. Bloemetjes langszij en een zool die stinkt.