Ze wijst op de drie gesloten bloemblaadjes op haar pols
en gaat zacht met haar vinger daarna naar de

open bloemetjes en terwijl ze met de andere hand mijn
arm aait op zoek naar een plek tussen al die

getekende verhalen, vertelt ze hoe een tweede tattoo op
haar rug de andere doden herbergt. We

hebben zo onze symbolen. Ik bal mijn vuist en leg hem
in haar schoot en vergeet lang mijn arm weer

te ontspannen. Ik houd niet van tekst, zegt ze, niet op die
plaats. Ze is nog zo vreselijk jong, denk ik,

en het is nog niet eens acht uur. Het is nog niet warm
genoeg om de rest te ontbloten en toch vertrouwt

ze me haar leven toe. Ik sluit de deur behoedzaam achter
me, er wachten nog drie mensen.