Op een dag ontdek je het leven aan de andere kant en weet je dat het bestaan dat je tot nu toe leidde onvolkomen is. Niet beantwoordt aan dat wat je gelukkig maakt, wat je vervolledigt. Of gelukkig zou moeten maken. Veel later leer je dat juist je onvolkomenheid, je bij elkaar geschreven, gefantaseerde en ongetwijfeld gekwetste Zelf het beste afweermiddel is tegen de eenzaamheid. Dat je eenzelvig bent geboren en daardoor de eenzaamheid hebt geleerd. Want dat is het. Een lange, langzame oefening in niet gemeenzaam zijn. Als je lang genoeg alleen bent, wordt de uitzondering de gewoonte, de vertrouwde omgeving waarin je je Zelf ontdekt, verdiept en in de hoofdrol opstelt. Niemand is belangrijker. Maar uiteindelijk ben jij dat ook niet. De eenzaamheid wordt een personage dat groter is dan jezelf, je omvat als een strenge, stuurse godin die moeizaam maar taai overeind blijft. Ze wekt niet altijd vreugde, slechts zelden nog tranen.
 En net zo goed valt de eenzaamheid je daarna op een dag weer ijskoud in je nek. En is de ontoegankelijkheid geen gave meer, geen schrijversvoorwaarde, maar een waardeloos geboortecadeau. Eén dat je het liefst in de vaart wilt gooien, daar waar het thuishoort, samen met al die andere onafgewerkte personages en levens die je jezelf hebt toebedeeld maar niet tot bedaren hebt kunnen brengen.

Johanna Spaey, Wandelaar, uit de prachtige De kleine encyclopedie van de eenzaamheid,
De Geus, 2018