Er zijn ochtenden waarop we twee keer zo lang doen over
ons wachtwoord, een kledingstuk, een laatste restje

droom, de geluiden vanuit het trapgat, het enorme donker
buiten. Soms denken we aan de regels van

Annie M.G. die over drakenbloed gaan en het dopen van het
puntje van de mantel erin, ‘moet dat’ ‘ja het

moet’, er is altijd iemand die wacht op het sterven van de
draak, de heldenmoed van een ridder, een

versregel of twee, de herhaling van een belofte, het eerste licht.
Vaak ook willen we niets dan de warmte van

dat bloed, het achtergebleven bed, open nog, een dichter met
pretoogjes, langer haar om uit deze boomhut te

werpen en de eerste de beste voorbijganger die ons kan vertellen
hoe het afloopt, wat, ja dit…..

 

Eerst nog doopte hij zijn mantel in het warme drakebloed.
– Was dat nou nodig? Ja, dat was nodig. O, nou goed.

Annie M.G. Schmidt, uit Ik had een jonkvrouw willen zijn,
verzamelbundel Ziezo, 1991 / De graaf van Weet-ik-veel, 1957