Lang lag het gedroomde lijf links van mij, een hand ver,
murmelend in het donker of plotsklaps zittend

en met een onmogelijke theorie, herinnering of waanbeeld
zachte biscuitjes delend, soppend in de thee.

Het licht kwam dan stil door de deurspleet heen, er waren
geen kloppende buren of giechelende kinderen,

er was sowieso niets dan dat warme bed, die beperkte ruimte
en de afstand van een hand. Later werden we

onderdeel van die herinnering zoals alles uiteindelijk eens
samenviel, het donker werd minder zwart,

de droom onduidelijk, de biscuitjes op, van thee moest ik
eindeloos plassen en de hand sloeg

een melodietje op het laken of hing opeens slap en doelloos
ter rechterzijde. De buurvrouw schreeuwde.