Stel je je kinderen voor op wereldreis, de een heeft zijn mobiel in
zijn broekzak, de ander draagt hem op zijn hart en

mij natuurlijk beiden. Er is een onbegaanbaar oerwoud, er is niet
altijd bereik, ze leven op bladeren en gedroogd voer,

plukken paddenstoelen en denken aan lunches aan het thuisfront,
altijd te overdadig en met teveel. Een briefje

verkreukelt zich in de rugzak, misschien loopt er een lijn van de
een naar de ander, de oudste voorop. De jongste

poetst zijn bril maar ziet eigenlijk weinig. Het is duidelijk dat ik
geen kaartje krijg. Van alle maanden die er voorbij

zijn, teken ik een symbool op de muren en als ze eindelijk in mijn
armen vallen, controleer ik alle benen, handen, armen,

ogen, wangen, neuzen, oren, mijn vingers door hun haren. Dat ik
ze levend droom en heel dichtbij, elke dag.