Blijkbaar heeft hij een broer, die M. die altijd beweerde dat hij
vooraan in de rij stond toen God uitdeelde, nog

wat neven en een heel wat vriendelijker grootvader. Ze bakken
brood en staan met grote schuiven klaar, ze

weten welke ik wil, breken het in twee, doen er een zak om en
glimlachen nog eens extra. De damp staat op de

ramen, de deur weliswaar nog open. Opeens is het de plek waar
ik wil blijven, een schort voor en ook in die

rij staan. Het brood steekt uit het papier, behoedzaam leg ik het
bovenop de andere boodschappen, groet, neem

de ergste windvlaag, de open hoek, de eerste zebra, verzamel
lucht in mijn capuchon, stijg op bijna, zie hoe

hij daar grijnzend staat en krullen krijgt, zwart, en bruine ogen,
twee en een nichtje met heel andere eigenschappen.