Eens in de zoveel tijd denk je aan een gedicht dat van de plank rolt
en in je armen springt en zich daar blijvend tegen

je aan drukt, regels die je bijna wurgen, woorden die je slaan, pauzes
daartussen die je je adem doen

hervinden, een cadans waarmee je alle hindernissen neemt. Altijd
een verrassing wanneer, een cadeautje vinden

in de voorraadkast, een briefje waarop het handschrift van je moeder,
een hard geworden stukje pasta aan het

keukenplafond, een natte lik waar je voor door de knieën moest. En
al die redenen waarom. Al dat uitstel eerst

en dan toch vertrekken of thuiskomen of nergens zijn en toch overal.
De palm van je hand tegen het raam tot je

je schaduw ziet en dezelfde hand die zich tegen de jouwe drukt en dan
de kracht voelen zonder dat het glas breekt.