Soms doe ik alsof ik bij hem ben, de enige lezer in de ochtend.
Of ik hem hoor terwijl hij scharrelt in zijn vertrekken,

uitstelt wat hij echt zou moeten doen, vergeet waar hij mee bezig
is en zo de tijd neemt, de lange tijd, gaat

zitten en weer opstaat tot de koffie geurt en het ei kookt en de
gordijnen omhoog zijn. Alsof hij tijdens dat alles

nog steeds verwacht dat ik komen zal. Als dan de omgeving net
zo warm is als mijn kuil in het dekbed, de

handen op mijn buik, zet ik aarzelend de benen op zijn vloeren,
zeg iets, laat mijn adem ontsnappen uit

de vele ronde ramen alsof ik al die tijd haar inhield, de stilte, de
liefde. Dan de koffie drink, het ei pel, de lucht

raadpleeg buiten, de kerktoren, de route, de afstand tot en reeds
met de jas klaar zit om thuis te komen.