Iemand zet een kopje op de hoek van mijn tafel, draait muziek
in de andere kamer, ik zeg dat ik werk maar

stel dit leven of meedoen uit, kijk toe, denk hoe moet ik ooit
me voegen in. Lees wat, scrol, loop dan

op mijn tenen bijna en zet me naast hem in de stoel. Moet een
antwoord geven op waar ik mee bezig was,

niets dus, terwijl hij een tijdschrift in de lucht houdt. Vanuit de
keuken zuchtende pannen, wolkjes stoom,

geuren van vroeger en nieuw, op tafel borden en schalen en ergens
uit een diepe la mijn kaarsen die scheef

op schoteltjes staan. Nog een kwartiertje, zegt hij, ik loop terug
naar mijn werkkamer, typ iets over

inmenging en combinatie en dat ik beiden niet wil, klap mijn
scherm dicht en roep ‘lekker’.