Tussen ons stapelt tijd zich op. Hoge torens die de weg versperren,
ijl en doorzichtig, met kleine gangen daartussen

die onze gesprekken gevormd hebben. Informatie over en weer, het
grapje over die onbereikbaarheid of hoe

we ouder worden en eens te oud om. Soms een klacht, dat we zuinig
moeten zijn met dat wat rest, ons leven moeten

beteren, zal ik morgen of kom jij volgende week, en dan weer het
vergeten, ik belde toch gisteren. Tussen

ons stapelen die woorden zich terwijl treinen ons elders brengen, de
lucht opnieuw vol raakt van regen, plassen

diep in het weiland en hoewel ik zwaai, je altijd ergens onderweg
zie staan, jij terugzwaait omdat je me

daar vermoedt, gaat de tijd op aan anderen en iets anders. Nog steeds
denken we dat kruisjes in agenda’s voldoende zijn.