Ik hoorde de stem van de dichter des vaderlands door de intercom
in de treincoupé, met daarin het lichte heimwee

naar mijn moeders heitelân en de vertraging die hij langzaam, als
was het vanwege een smorende hitte of

weloverwogen bedoeling, ons uitlegde waarbij hij zelfs tamelijk
geruststellend klonk terwijl het toch om een

aanrijding met een persoon ging en wij alleen het weiland zagen
met daarin de koeien die achter elkaar het pad

namen, staarten zwiepend over vieze poten, op weg naar een
dagelijkse vrijheid die zomaar aansloot bij de

gebeurtenis. Zo’n man, dacht ik nog, moet natuurlijk gewoon iets
bijverdienen, wie zit er nog op hem te wachten

en zomaar verlangde ik naar mijn mamma als medepassagier die
met gulle hand een snoepje uit haar tas zou toveren.