We hadden monsters in bed, lijken onder de spijlen, stof waarin
sporen van gesleep met doorboorde harten, resten

van organen, bloederige overblijfsels, we bleven nachten wakker
van gefluit en geschreeuw, ranzige partijen met

smerige bijbedoelingen, we boden onderdak aan twijfelachtige
figuren, slapeloze zwervers of harteloze liefjes

of die ene dwalende grote figuur die onderweg zijn handen vouwde
en door de knieën ging en heel soms

droomden we over thuiskomen in het land achter de heuvels of
elders waar maar ruimte was en eten bovendien,

nooit eerder kregen we hier gezelschap van kleine kletsende voetjes,
mollige beentjes en piepkleine handjes die

met gemak in de onze passen of langewimperogen die sluiten tegen
onze wangen en warm ons vertrouwen.