Opnieuw kiert tussen de bomen door de overkant, vlekken
licht, open plekken die schreeuwerig opgevuld

zullen worden door rode daken, groene deuren, bloemen
van kant die half opgetrokken plastic vazen,

monsterlijke kleinoden, asbakken en bewoners tonen die
gedrapeerd over de vensterbank wachten op

deurbel en huilend kind, auto’s koud en aan die kant licht
geschaafd, bepleisterd, vochtig hoestend tot

plaatsgenomen wordt in de eindeloze stroom die op de hoek
alweer uiteenvalt, grijs de laatste vrijheid boven

de wijkende toppen, knipperend vanuit de kleine ramen, het
leed tuimelend vanaf vier hoog tussen de

laatste bloeiende struik in buurman’ s tuin, net voor de niet
opgehaalde vuilnisbak beplakt met haar naam.