Dan is ze er eindelijk, in de ochtend net voordat ik wakker
word, loopt ze mijn droom binnen en mijn huis

in haar elegante bontjas, haar hoed sluitend om haar hoofd.
Ik sta achter een toonbank, zij wacht tot ik

opkijk en lacht. Ik hoor mezelf haar begroeten, woorden
verkleinend, zo heb ik haar nog

nooit genoemd, en zij is zonnig en vertrouwd en vooral
niet boos en ze staat daar, ik kan haar

aanraken. Ze is als de frisse lucht die binnenstroomt als ik
de deuren opengooi maar ze blaast

adem voor adem, ze doet er lang over dit keer en ze blijft
niet, ze blijft niet waarschuw ik mezelf,

maar ze lacht en als je verwacht dat ze gilt en huilt en dood
is eigenlijk, is dat alle reden op te staan.