Ze had mijn vader verzocht naar mij toe te rijden, de
dorpsweg af, de stad in en met haar uit te stappen,

voor mijn deur te wachten en naast haar te blijven staan
zoals hij uit zichzelf altijd al deed, ze had

haar puntige vinger op mijn deurbel gelegd en nogmaals,
ze had zich gemeld door het rooster naast de bel,

ik was naar beneden gekomen, had hen daar zien staan
en ze niet uitgenodigd naar boven, ze had

een zomerjurkje gedragen en hij had zijn hemdsmouwen
naar beneden geduwd, ze had haar zonnebril in

haar tas gedaan, ze zei ‘ik heb zo’n verlangst naar jou
en ik had haar niet binnen gelaten en dus

staat ze daar nog altijd en na al die jaren klinkt nog dat
halve Fries en verlang ik niets meer dan

haar binnen te laten, omhoog te duwen mijn trappen op
en haar te zeggen hoeveel, hoeveel ik van haar hou.