De volgende morgen zijn de woorden op, proviand
dat te gretig onderweg is opgesnoept,
honger die blijft, kruimels die slordig blijven liggen,
niet genoeg voor ons allemaal. We
hijsen een rugzak om, stoppen een mes in onze laars,
drie centen in de handpalm en zoeken voorraad
voor de winter, morgen is het reeds min tien. Niemand
mag er mee, alleen wij zijn verantwoordelijk
voor nog een kind. In de middag zijn we terug, bloed
aan onze handen, kakelende geluiden vanuit
een kromme rug, in de avond geurt het naar soep, een
vers, brood dat rijst. De volgende dag
liggen de planken overvol, de schuurdeur open, zingen
wij, rijmt zorgen op morgen, tien op zien.
Elbert Gonggrijp
20 juni 2018 — 15:13
Weer een prachtig gedicht met veel flair geschreven. Een gedicht met manhaftige smeuige clichés. Tenminste, zo zie ik het nu…
Lieve groetjes,
Elbert