We moeten het allemaal nog maar zien, zegt ze en hoewel
ze op dezelfde plaats zit als altijd, naast mij,

hangt haar hoofdje dit keer tot bijna boven de tafelrand en
het kopje thee en knikt ze geen enkele keer ter

instemming bij al mijn woorden, kijkt ze me dus niet aan en
mompelt ze, ter afwisseling van dat alles,

voortdurend haar ongenoegen. Het is allemaal onzin, beweert
ze ook, of ‘ja, ja’ op de toon van mijn verongelijkte

moeder, en zelfs stelt ze dat het hele zootje van een dermate
slechte kwaliteit is dat ze het liefst voor altijd

daar, naast mij, blijft zitten. Ik omarm haar kleine gestalte na
afloop van het voorlezen en hijs haar

in dezelfde beweging omhoog en beaam dat het niet meevalt,
dat doet het tenslotte ook niet, ze knikt.