Elke keer weer adopteren we ons zelf, nemen onszelf op in
de barmhartige moederschoot nadat we verweesd en

aangeslagen wat zwerven langs de rafelranden van dit bestaan.
We slaan onszelf gade, daar lopen we blootsvoets,

stelen appels van de marktkraam, houden onze hand op, het
haar in klitten, het lijf smoezelig, er is niemand die

zo hard kan rennen als ons. Daarna wassen we onszelf, maken
ijsco’s van schuim waaraan we likken, verkopen

een stralende glimlach, lopen keurig aan de hand en blijven
rustig in eenzelfde pas. Beide personen kennen

wij. Onze verweesde staat geeft ons meer vrijheid, ons niet
aangepast zijn de ultieme vluchtpoging maar

het liefderijk worden opgenomen brengt ons een volle buik,
een soezerige staat van vrede, zolang wij maar de ouder zijn.