Het is griezelig en tegelijkertijd van een enorme troost
hoe hij mij leest: mijn gezicht als een iets te

luide groep in onze coupé plaatsneemt, mijn handen als
ik doe alsof, mijn lijf als het zich verzet maar

niemand anders weet dat ik vluchten wil, mijn hoofd
dat wil huilen als hij de oortelefoontjes in mijn

oor drukt of zijn stem ergens halverwege, en de zin die
onafgemaakt nog door hem opgepikt en

gesproken wordt. Toch is dat ons enige doel: van invloed
te kunnen zijn en van betekenis, hoe gering dan

ook. In de ochtend zeg ik te denken nooit meer te zullen
schrijven, ik begin alsnog een carrière in het fast

food. Watje, grinnikt hij. In de nacht is schrijven het enige
dat ik kan terwijl ik mezelf lees als hem.