Het zwart uit de nacht ligt als pek op de straten die
ik nemen moet, dampend nog, mijn

voeten te klein om de stappen naar de overkant te
nemen. Er kwamen kinderen om, deze

klevende hete massa haalde ons in, het weiland was
leeg, de lucht vol giftige damp.

Mijn vader schreeuwde door de fluwelen bloemen
op het behang, men zou denken dat het

huis solide was gebouwd maar we stonden op instorten,
elke nacht weer. Men zou denken dat

vaders kinderen bij de hand nemen en rennen maar
hij wachtte te lang bij de bloemen en

het was hoe dan ook aan de rand van de afgrond. Zijn
stem gilde en daarna klonk er niets meer.

Ook vannacht waren het niet alleen maar de voetstappen
die stolden in hun beweging.