Het ‘take care’ van vroeger maakt plaats voor een app
waarmee ik hem kan volgen, de foto’s

zijn niet eens schimmig en ik hoef geen stil hoekje te
zoeken alvorens te antwoorden. Toch zie ik hem

staan in een telefooncel voor het Concertgebouw, het
huis uitgejaagd en door de kou zich

blootleggend voor mij. Ik zie hem driftig bellen in een
nis op het Amstelstation terwijl ik al uit

de trein spring, hij is degene die vergaderingen verstoort,
op het antwoordapparaat inspreekt, zonder

vaste tijden elke dag wel even, hij belt opnieuw als iets
in mijn stem hem niet bevalt, weet je,

zegt hij, en als altijd loopt zijn naam in een bochtje naar
boven alsof hij elke keer weer naar adem hapt.