Now I wish I could write you a melody so plain, That could hold you dear lady from going insane (Bob Dylan, Tombstone Blues)

de zoen

Tegenover mij beraamt hij zijn vlucht. Hij is zeven misschien.
Zijn nerveuze, magere moeder zit naast me, zijn

zwetende, ronde vader naast hem. We hebben het raam aan
onze kant en de mist boven de velden, een

bijna vriezen weer en klaaglijk kijkende onzichtbare beesten.
Zij poetst zijn brilletje en schuift hem daarna op zijn

neus en deelt de man mee dat ze beslist deze week terug moeten
naar de winkel, het brilletje glijdt met eenzelfde

beslistheid weer naar beneden, hij bromt wat en leest verder,
schermt met mollige vingers zijn mobiel af.

Druk bedisselt ze verder. Het kind kijkt naar buiten. Er is een
heel plan ontstaan: als hij ouder is, dan!

Wanneer zal dat al zijn. Zijn ernst ontroert me, de afstand tussen
de dieren die tegen het hek schuren en oplossen

in het landschap, het suizen van de trein voelen maar niet weten
waar de wind vandaan komt en blijven staan.

 

 

« »