Soms denk ik nog aan haar en tel op mijn vingers,
weet vaak niet waar te beginnen. Was het

voorjaar of zomer reeds en lag ik tegen het raam of
op de zachte bank beneden, wanneer ook

was hij weggegaan zonder dit nieuws nog en was
ik ooit van plan het hem te vertellen.

Dan noem ik haar zonder haar voor me te zien, alleen
hem. Hoe een smalle streep woedend zijn

gezicht verdeelt en knokkels wit op het dashboard
roffelen of hoe hij huilen zou om dat

wat ik droeg. Een rood rokje en haar en toen niet meer.
En terwijl ik dan zeggen zou hoe hij

de rivier was en liefde de bron, ontkende hij het bestaan.
Soms denk ik nog aan hem.