Bij het fietsen door de stad dacht ik hem te passeren.
Ik deed een halve dag of meer over dat

doorfietsen, niet of het hem echt had kunnen zijn. Soms
heb je dat met doden net zo. Je kijkt het

raam uit en ziet je grootvader, zwaaiend nog met het
kippenmes, een ander familielid stapt traag

en met knieën hoog door het weiland, je moeder ligt
met de keukenschaar haar gazon bij te werken,

je vader zit bij voorkeur tussen het publiek verscholen
en lacht spottend. Er zijn ook veel poezen die

zich in de zon nog uitstrekken. Maar hij was niet dood.
Althans je had nooit bericht gekregen.

Je droeg als altijd zwart en hij toevallig een soort van
kransje boven zijn laatste krullen, het witte

hemd keurig in de broek, het licht maakte vlekken waarin
hij weer verdween en jij verder fietste.