Totdat hij zich in me voegt, raas en grom ik, het
lijf hoekig en bezeerd. Daarna pas vloeien

mijn bewegingen en kan ik zacht zijn. Zachter.
Er zijn maar weinig dagen waarop

dit lichaam botst tegen zijn verblijf, uitstel geeft
aan het niet willen voelen, warmte

absorbeert. Ongeduldige voeten tekenen zijn
afwezigheid, levensgrote cirkels.

Woorden helpen niet. Ik heb alleen de kracht nodig
waarmee hij zich op me stort, bijtend

omklemt, tegen de muur drukt, onder zich trekt,
stotend mijn aftocht belemmert, mijn

adem inhoudt, mij vierendeelt, triomfeert over
mijn leegte en keert, dan vasthoudt.