Zij hangt over het balkon en roept ze toe: de spelende
kinderen aan haar voeten, de linkerbuurman

en zijn buitenmodel waterpijp, de sleutelaar aan de
roze brommer en de bouwvakkers van

de hoek en ze vraagt allen hetzelfde. Met schelle stem
wil ze weten of ‘het gaat’ en daarna is het

‘mooi zo’ en ‘voorzichtig’, hetgeen in sommige gevallen
een roerend vertoon van burenhulp is.

Zo stond haar deur laatst open vanwege de enorme hitte
en wapperden haar gordijnen het trappenhuis

binnen. Het is alles veel meer dan ik doe. Soms kijk ik
door het ronde gaatje in mijn deur. Soms

vanachter mijn zonnebril hoe rood de bovenlichamen op
de bouwplaats schijnen, hoe hard

de roze brommer over het grasveld rijdt en waar of zij is,
dat spelende kind van links.