Hoe onbeholpen troosten wij elkaar. Om te accepteren dat
dit verblijf voorgoed is, haal ik groene verf die

de witte wanden van dit huis moet laten overvloeien in de
toppen van de bomen. Ik meng er

espresso en kerrie door om de overgang te verzachten. Ik
beperk me tot één muur. Het mos groeit,

de regen komt door de ramen, de radio aan de overkant is
eindelijk uit. Met trage halen strijkend herinner

ik mij. Het verjaarsfeestje van een collega die nooit meer een
verjaardag zou vieren, een laatste gedichtenbundel

die niet de nieuwste betekent, de vloek van mijn zo gelovige
grootmoeder, de schaamte van mijn vader,

de gil door het behang. We zeggen dat het goed is dit te delen.
We prijzen de woorden, handelen ernaar. Voelen

door het open raam of we een jas moeten dragen en verwachten
een vogel die zich nestelt op onze palm.