Dat zoals de boodschappen onderaan de trappen,
ook ik neer blijf zitten op het

koele beton alsof dan pas mijn blik omhoog alle
treden telt. Te gulzig heb ik mijn

handen gevuld, te wijd mijn mond geopend. Hoe
ook haar inhoud te verteren. Dat

uitstallen later en reiken naar de hoogste planken
en zorgvuldig wegbergen van als

het schikken van mijn jurken waaronder kinderen
lang speelden. Dat herbergen op

soort en kleur als het herlezen van die jaren en het
opnieuw horen van hun stemmen, deuren

open en dicht in tochtige trapportalen, ladders naar
aardse paradijzen, wintervoorraden.