Dat hij zei hoe diep hij geslapen had, de nacht nadat
zijn zoon van het spoor geschraapt, in resten

teruggevonden, voor altijd nergens zou zijn. Dat hij
dat zei en meteen de weg uittekende die hij

sindsdien altijd nam, vluchtend van de schreeuwende
moeder, en hoe ik hem dat niet

kwalijk nam. Hoe ik lag onder zijn trui sindsdien. De
keren dat ik hem nu passeer, knikt

hij alleen maar en ik hef mijn hand. Het houten kruis
draagt zijn sporen, een slordig

‘game over’ gebeiteld boven bakken violen die ook
nu al bloeien. Soms neem je het verlies

voordat het daadwerkelijk komt. Hij zei dat hij de
regels van het spel voortaan zelf verzon.