Het trekt voorbij de horizon, dit onmetelijk
blauw, laag boven het natte gras dat banen
heeft van zwart en hoeken van

licht, drogend aan de zon. Alsof het te dichtbij
komt, zo sluiten de bomen de open plekken
en buigen zich galant door.

De top nog rood en bruin met het paars van
mijn puberjaren, of geel en lichter groen dan
de verweerde stam, sporen van

regen over de bast. Als links de vogels alles
doorkruisen, staat rechts de wereld opnieuw
stil terwijl achter mij

de katten zich verzamelen. Ik loop vele rondes
door alleen mijn gezicht te draaien. Alsof deze
muren al niet volhangen met kunst.

Er zijn foto’s waarbij ik de ogen sluit. Alles
wat ik waarneem is van dezelfde grootte als
toen ik als kind lag in hetzelfde gras.