jij was een avond in mijn tuin.
regen deed vogels zwaarder vliegen,
grassen en mossen sneller groeien,
mijn huis een vreemder schuilplaats zijn.

de kamer, onherkenbaar, kromp;
geruisloos vielen deuren dicht,
de tafel, waar de kat op sliep,
verschoof – heel langzaam – maar verschoof.
een bloempot in de hand, stond,
ongemerkt veranderd, ik voor ’t raam
en wees naar wat ik buiten zag:
een standbeeld krom van schuld,
om te vergeten opgericht.

Neeltje Maria Min, uit: voor wie ik liefheb, wil ik heten