De schriften gaan terug in de fruitdoos, terug
in de kast waar ze wiebelen boven

op elkaar en duwen tegen de deur waartussen
altijd een mouw van een jurkje, een

pand van een jas. Er is een volgorde. Ik schrijf,
ik lees. Dit keer deed ik tien jaar over

een bepaalde periode. Alles dat ik las, was
onveranderd aanwezig in mezelf.

Hij zou vragen om een slaapplaats terwijl ik
zwierf over de wegen, zoiets.

Soms word je zo moe van jezelf. De ander
krijgt een pijltje, een accolade,

herschreven wordt niets maar soms komt iemand
thuis in mijn woorden.