Volgens de interviewers is er een weerslag in
mijn werk van terugkeer naar

het dorp, de vogels, de weerbarstige koppen
van geslachten die, ach en

de inlossing van het heimwee. Volgens hen
is mijn verbazing over

menselijke gewoonten nu een vergelijk tussen
insecten die krioelen onder mijn

stenen en struiken en mezelf als fluitende tuinman.
Dat laatste evenwel baart zorgen.

Alsof in de jaren ervoor mijn sociale vermogens
er wel waren en nu opeens

niet meer toepasbaar voor het verkopen van mijn
verzen die altijd achter die heg ontstaan.

De eenzaamheid van de buitenstaander die alles
winterklaar maakt.