Hij zal zeggen dat het gisteren was. Hij
heeft mij ontmoet halverwege.

Het tuinpad was vol van glijdende bladeren,
de takken daarboven waren zwart.

Ik droeg zijn tas en ook die kleur, eenmaal
binnen was het geel en wit en

warm vooral. Hij kan zich dat herinneren
en ook hoe hij dat vastlegde, voor

zijn oog de lens, aan zijn hand de beweging.
Tot later, denkt hij en zelfs

tot gauw. Het beeld laat hij bij haar achter.
Gisteren zag hij haar nog.

Geen reden vandaag opnieuw te komen. Zij
maait alvast het groene gras.