Met dichte doeken vast getrokken is
dit vierkant een door kinderen gebouwde
lampion, licht zwevend

en maar zo zelden landend. Het wiebelt
en zucht, botst tegen kerktorens en hoge
bomen, vangt wind.

Maakt schaduwen, vingerwijzen, gebeden,
lange gezichten. In haar het onzichtbare.
Op de bodem de honger.

Zij strekt zich uit, vingers die alles bij
elkaar houden. Ze staat op als alles recht
hangt, sluipt van

een hoek naar de andere, verplaatst muziek,
gesprekken, voedsel. Haalt een voor een
de doeken open, verbaast zich over

het gras aan haar voeten, de snelheid van
kleine dieren. De wind ligt. Opnieuw is
de stilte oorverdovend.