Ik ben mijn eigen moeder, fiets tegen de
winter in en breng mezelf

romig geel gebak waaruit het slagroom
drupt, de weg terug bijna

haar grintpad opgereden waar mijn meisje
zojuist stenen heeft gevonden van

bijzondere waarde en haar omhelsd: het
koude neusje in mijn

warme hals. Het warme huis omsluit alleen
mezelf, ik proef bedachtzaam

en steek haar mijn hand toe, daarop een
klein stukje van de wereld, zij

is reeds voorzien, ze likt haar lippen en
hurkt zich over mij.