Zoals op de foto waarop hij met opgerolde
Hemdsmouwen en zelfverzekerde blik in de
Zon staat, zo stond mijn vader

Te midden van een gezelschap en zei dat ik
‘te nauw’ was zodat ik me omdraaide en weg
Liep en niet meer sprak en

Zoals in het boek waarin ze elkaar ontmoeten
Staat ook mijn lief daar en lacht onnozel, ik
Gooi hem mijn handen vol toe

Het zijn broodkruimels die ik verzameld heb
En ze vallen op straat alvorens hem te raken
Witte vlokken

Dan loop ik uren en uren en zie hen niet terug
Ik schuil in een vreemde stad, draag lange
Ruisende rokken en huil de hele dag