Slaapt ze? Ze slaapt. Na drieëntachtig jaar,
driehonderdvijfenzestig keer per jaar,
haar haar gekamd te hebben, op ik weet niet hoeveel
schoenen door de stad te zijn gelopen,
steeds maar weer die veters, vorken, lepels,
mensen, wat voor mensen, waar dan, slaapt ze.

Ze slaapt en ik, morbide als ik  ben, denk aan
haar kam, haar nagelschaar en wenkbrauwstift,
hoe alles, nachtcréme, bankpas, tijdsgewricht,
wordt weggeworpen, uitgewist. En dit,
is dit beschaamde slepen een begrafenis?
Alsof je ongemerkt een munt verliest,

op een verveeld station je krant vergeet. Zoiets.
Noem het tragiek, noem het ritme, de tijd,
die vuile carnivoor, zorgt steevast voor een eind
dat stinkt. Maar ze slaapt nu, ze slaapt.
Dus dek haar toe en zorg dat haar vermoeide voeten
nooit meer de straat op hoeven.

Menno Wigman: Bij de gemeentekist van mevrouw P.