Twintig keer belt hij, ik neem niet op, verkeerd tijdstip, verkeerde
plaats, irritatie. Na uren terugbellen. Mijn telefoon is

stuk, zegt hij, het is een nieuwe, het werkt nog niet. Heel vroeg in
de ochtend probeert hij het weer. Nu niet, denk ik.

Als ik terugbel, zegt hij verrast, goh, jou moest ik net hebben. Soms
verschijnt zijn hoofd, soms een foto die niet voor mij is.

Hij heeft geen besef van tijd meer, geen enkel besef meer en toch
kent hij opeens de naam van mijn lievelingsbroertje,

wat mijn dochter gestudeerd heeft, beweert hij hoe druk ik het heb
en hoe sociaal we altijd waren, we. Ik zit achterop de fiets

bij hem en houd hem vast. Na elke ontmoeting zeggen we van elkaar
te houden. We hoeven alleen maar elkaars nummer te

kiezen en te fluisteren. Ik sta op de luidspreker nu, ik word wakker
met jou, zegt hij. Dat is hetzelfde als die fluistering van toen.