Hij staat op hetzelfde perron en toch doe ik alsof ik hem niet zie.
Zijn rug, zijn fiets, zijn regenjack. Dezelfde stad,

en toch de enorme afstand. Zittend bedenk ik me dat ik de halve
trein doorloop en quasi verbaasd hem groet,

naast hem ga zitten en hem stoor, want hij leest en ik kijk naar
buiten, hij houdt zijn hand tussen het boek,

ik weet waar ik ben. Een vrouw met enorm veel boodschappen
steunt tegenover me, het zijn altijd de vrouwen hé,

zeg ik. Ze haalt haar schouders op. De velden langszij zijn zwart,
druppels van die tassen vallen naar beneden, ze sluit

haar ogen, ik tel tot honderd. Ik wacht tot ik hem zie uitstappen
maar blijkbaar doen we dezelfde reis, dezelfde

uitgang, hij met de lift, ik met mijn hand om de leuning, altijd weer
naar rechts willend terwijl de massa me meevoert naar links.