De bedenktijd is twee weken, zes dagen, tot je aan de overkant
van de straat bent, alleen de witte strepen van de

zebra, elke ochtend slechts een paar minuten, rekbare minuten
zoals het lijf zich rekt, nog even, nog heel

even. Alsof je niet weet wat je zult doen, te goed weet wat je te
wachten staat, alsof je ooit twijfelt, zelden

besluiteloos, knopen tellend van boven naar beneden, van het
linker- op het rechterbeen. Alsof iemand je tegenhoudt,

een duwtje geeft, alsof daar iemand is, de vroege ochtend zo
leeg als het landschap, en wie zal het merken, wie

Vind je terug, wie wacht je op, wie gaat met de vinger langs je
mond, je woorden, wie kust je oogleden, wie zet

je schoenen klaar. Vandaag dan alleen de zwarte strepen buiten,
een liedje dat omhoogloopt aan het einde, nu.