Je moet opschrijven dat je het moet opschrijven, zegt L. (6).
Het gaat om welke kant het dopje van het flesje

neusdruppels opendraait en welke kant van zijn inhaler boven
moet en of het oranje stukje nu wel of niet en dat

ik dat iedere keer weer niet weet of doe alsof ik het niet weet,
hij zucht en kijkt me doordringend aan en dus

schrijf ik het op, in grote letters, hij kan het nalezen, middenin
het gepriegel van elke dag. Het duurt heel lang

voordat ze slapen, in elkaars armen en onder het ene lakentje
en bij alles dat ze morgen willen doen, en giechelend

ten onder gaan, en alles dat ik wil is daartussen liggen maar
dan schommelt het bed te veel en raakt het te snel

leeg, oma, dus wacht ik tot het ochtend is en de voetjes kletsend
mijn kant opkomen en boven op mij.