De dreiging van binnenuit was altijd veel groter dan die van
buitenaf, dat wat je hoorde als je bovenaan

de trap lag, verheffing van stemmen, kou die optrok, nerveus
zijn voor de lange tocht langs het water, school,

een jongen of drie, spreekbeurten, het zondags wiebelen vooraan
in de kerk, de buikpijn van je moeder, of je de

weg terugvond en partijtjes waarop je zittend op een ballon moest
blijven tot ze knalde, en later de liefde, hoe het

kind uit je moest komen, de dokter die meisje zei en die psalm
van je pake, en hoe dood dood was en hoe dat missen

voelde, terwijl nu het puin en het gif en het gehuil op je drukt,
het onrecht, de domheid, de herhaling, het spel van

macht, de toekomst iets lijkt van een grap uit de hippietijd en jij
die dacht aan bloemen in geweerhalzen.