De volgende keer, zegt S. (8) roep je mij maar en dat wil ik nu
doen, steeds maar weer, terwijl L. (6) zegt

nee, ik negeer het maar het was wel een heel stom woord. Aan
tafel en in mijn armen vertellen ze alles en ’s nachts

komen al die stomme woorden terug en merk ik dat ik hardop
praat en iets roep tegen mijn vader die ergens in

de lucht zweeft en er nooit iets mee doet gewoon omdat hij niet
luistert en aan iets heel anders denkt.

En S. (8) zegt dat hij het allemaal al gehad heeft en ik ben terug
op de uiterste rand van het schoolplein waar ik nog steeds

nadenk en absoluut niet mee wil doen aan welk spelletje ook. Dan
is het tijd de pianoles te oefenen en doet L. (6) het

zomaar uit zijn hoofd, tien minuten lang, en legt uit waarom het
klinkt als een trompet. Ik zie een engel uit de hemel vallen.