Ze dacht aan een gedicht en hoe ze een regel zou kunnen invoegen,
zo tussen de was en de hondenpoep door, het breien van

sokken en de eeuwige boodschappen, maar ze deed het niet, omdat
ze niet wilde dat haar vriendin zou denken dat ze

sentimenteel geworden was of dat haar dochter zou verzinnen hoe
ze iets met een dichter had of hoe daarna opeens

alles zou rijmen terwijl het dat nooit gedaan had dus bleef ze gewoon
korte zinnetjes maken in een verslag dat vooral liet

zien dat ze leefde, daar was, alles zou bewaren als bewijsje, garantie
voor korting of toegang, alles had gezien van die

ander maar veiligheidshalve nooit aan het Hogere had gedacht behalve
dan aan die nieuwe paus, een kaarsje branden in het kapelletje

aan de kant van de weg en trouw het kerkenblad lezen en soms wel
vijftig waxinelichtjes op tafel als ze het eens koud had.