Leugentjes om bestwil komen nauwelijks meer voor. Geen ‘ik reed
wel met hem mee maar ik wist niet dat hij langs A.

kwam’ (je weet toch dat ik niet van autorijden houd), geen ‘morgen
ben je beter’ (terwijl je net zei dat het over twee weken

afgelopen is), geen ‘maar ik heb hem niet aangeraakt’ (terwijl de
knopen van je vest scheef zitten) of het ‘maar morgen

dan’ met een uitroep van blijdschap en verwachting en flauwekul.
Nee, dan vandaag! Geen te laat komen omdat we overal

veel te vroeg zijn, bovendien blozen we nog. (‘Ik zat in de zon.’)
‘Deze jurk was in de uitverkoop en de taartjes waren

twee voor één prijs, een zacht prijsje dus’ en dan wat gegiechel dat
samen met die rode wangen en die scheve knopen

een optelsommetje is, of een aftelrijmpje, iets met een melodietje
waarvan je weet ‘ik kan niet dansen’ maar ‘toch?’ toevoegt.