O die gaten tussen de bomen, die blikkerende vensters die
weer tevoorschijn komen, die kale gebouwen die

naast het mijne staan, die ruimte als tochtgaten tussen mijn
muren, de takken zwart en zwaar als te diepe

potloodstrepen, koplampen, lantaarnpalen, huiselijke taferelen,
ik wil lichtgroene bladeren, kwetterende vogels,

tuimelende beesten, een overkant van duinen en water, niet
dit beton, niet dit later, niet deze natte stad,

vul ze op, die doorkijkjes naar de ander, nee, ik ben niet thuis,
ik hoor u niet, ik zie u niet, die keurige vierkantjes

als tuin waarin net de auto past, de hekken rondom, de sleutels
kwijt, de vuilnisbakken in de rijrichting,

het doel verplaatst, het voetbalveld zonder kinderen, huppende
meeuwen, krijsend, zelfs in een vroege ochtend.