Een verhaaltje voor het slapen gaan werd een oproep in de morgen,
het goede voorbeeld, benen naast je neer gooien en

gewoon doen. De kleren hingen over de stoel, de schoenen stonden
daaronder, de deur stond al open. Water liep al

in het putje, de eerste geluiden van de stad nog aarzelend alsof er
een liedje gefloten werd waarvan je de melodie niet

herkende, op de hoek de eerste fietsers, nog even en de bellen onder
hun duimen rinkelden. De schaduwen tussen de

huizen, de gesprekken nog loom, de grapjes nog afwezig, langzaam
werd het lichter zoals het warmer werd.

De tassen achterop, je knopen scheef dicht, de sjaal nog losjes, de
vingers nauwelijks tot knijpen bereid, de snelheid

afwezig, de moed ook. Denkend aan een droom, een verzuim, een
zacht kussen, raakte je de groep bijna kwijt, hoopte je.