Een groepje toeristen op straat vraagt me in het Nederlands tot
tien te tellen en neemt het op. Ik wil eraan toevoegen

‘wie niet weg is is gezien’ en ook neig ik tot omkijken of er iets
niet knalt omdat het een startsein lijkt tot

ik weet niet wat. Het is zonnig en ze zijn vrolijk. Ondertussen
begrijp ik niets meer van mijn eigen wereld hoewel

ik stukjes herken, ik loop door een andere stad, mijn tweede stad
en zie mijn dochter naast me door de kledingrekken

gaan, haar stem nog hoog, en beloof haar een feestjurk, maar de
winkels zijn verdwenen. Ik eet een ijsje met drie

bolletjes en wil waarschuwen voor het druppen en het verliezen
maar mors alleen op mezelf. Heb ik ooit wel genoeg

geschreven over die jaren, vraag ik me af en tel op mijn vingers
dit keer tot tien terug maar soms is mijn eigen taal ontoereikend.